De aula van de universiteit was vorige week erg goed gevuld voor de inaugurele rede van Kees Bastmeijer. Zo'n rede is altijd een bijzonder moment in het leven van een faculteit, maar dit keer had het ook voor mij een speciaal tintje. Zoals voor een promotor de verdediging van het proefschrift van zijn eerste promovendus/a altijd een beetje bijzonder is, zo is ook de inaugurele rede van 'zijn' eerste hoogleraar voor een decaan een beetje bijzonder. En Kees is inderdaad de eerste hoogleraar die onder mijn decanaat werd benoemd, en ook de eerste van hen die een oratie houdt.
Een inaugurele rede is een wat aparte 'tak van sport' in de academische bedrijvigheid. Het is alleszins één die zijn eigen uitdagingen stelt. Het komt er op aan niet te algemeen te blijven want dan dreigt het verhaal diepgang te kort te komen, maar ook niet te specialistisch te worden, want dan verliest men al snel de zaal. Sommige orators proberen handig tussen dit Scylla en Charybdis te varen, anderen trotseren de gevaren en koersen recht op één van beide klippen af. Kees koos voor een algemeen verhaal, maar deed dit met een intellectuele bevlogenheid en doorleefdheid in zijn onderwerp die hem over de klippen heen zette.
Centraal in zijn lezing stond de vraag hoe het komt dat de massa aan regelgeving inzake natuurbescherming die de voorbije decennia op internationaal, Europees en nationaal niveau is ontwikkeld nog zo weinig resultaat heeft opgeleverd. Kees bood daarbij het publiek een inkijk in de intellectuele wortels en geschiedenis van het natuurbeschermingsrecht. Maar wat hij vooral neerzette was een wetenschapper die een grote technische kennis koppelt aan een brede intellectuele en maatschappelijke bekommernis en die staat voor zijn zaak.
Met zo'n pleitbezorgers mag het wellicht geen wonder heten dat de wolf naar Nederland wil terugkeren.