Gisteren was het bijzondere dag voor de universiteit en voor mezelf. Het nieuwe academische jaar werd plechtig geopend. Voor het lustrum was de opening bijzonder opgetuigd, onder meer met een plechtige stoet der togati van het stadhuis naar de kerk. Het deed me aan mijn alma mater, Leuven, denken.
In het drukke bestaan dat wij allemaal hebben, schiet tijd voor dit soort van tradities er vaak bij in. En op zich is dat jammer. De verzakelijking en daarmee gepaard gaande 'economisering' van de universiteit is wellicht onvermijdelijk, maar we moeten er ons voor hoeden dat we daarmee de eigenheid van wat een universiteit niet verloren laten gaan. Over wat die eigenheid dan is, kan men lang praten, maar één noodzakelijke voorwaarde laat zich toch gemakkelijk noemen: tijd om rustig na te denken. Die had ik gisteren zo, de traditie zij dank. De slechte akoestiek - de decanen zaten achter de spreker - zorgde daarvoor.
Ik kan niet verhelen dat gisteren voor mij ook een bijzondere dag was omwille van de bijzondere rol die je als decaan bij dit soort plechtigheden mag spelen. Je loopt helemaal vooraan de stoet en neemt met de collegae plaats vooraan in de kerk. Een 'perk of the job' was dat zeker, gezien de oncomfortabele banken verder in de kerk. Maar het is vooral een moment waarop de eer die je te beurt is gevallen om een faculteit als de onze te mogen leiden pas echt tastbaar wordt.